Met de moed der wanhoop was ik deze namiddag begonnen met de tuin verder in orde te zetten: blaadjes rapen, al te enthousiaste planten intomen, en het terras fatsoeneren. Tegen half vier begon ik te repeteren hoe ik Milan zou verzoeken mij een beetje te helpen.
Dat was niet nodig, hij kwam thuis, kwam buiten, en vroeg: “Zal ik een beetje helpen, mama?”
Die vraag werd door mij vrolijk verwelkomd. Meteen ging hij aan de slag, met de bezem blaadjes bij elkaar vegen op het terras, en een zak vullen. Was ik blij, ik zag me er namelijk ondertussen geen gat meer aan. En de jongen *kan* werken: hij doet altijd naarstig voort, en ziet nog werk ook: “Het putje moet ook eens uitgekuist worden, mama”, en dan slaat hij weer naarstig aan het werk. Een plezier!
Samen hebben we dan nog geschrobd, en nu ziet de tuin er al iets beter uit (hoewel nog heel erg doods), en het terras is weer proper. Ik denk dat ik het buiten nog nooit zo verwaarloosd heb als deze winter.
Nu nog het snoeiafval opruimen, en dan eens naar de serre om plantjes en bloemetjes.